Historie
Alle woonkernen in Velsen hebben hun eigen karakteristieken en hun eigen geschiedenis.
Velsen heeft een lange en rijke historie. De eenvoudige nederzettingen die onze voorouders bevolkten, hebben veel eeuwen later plaats gemaakt voor welvarende woon- en leefgebieden. De gemeente Velsen bestaat uit zeven woonkernen: IJmuiden, Santpoort-Noord, Santpoort-Zuid, Velsen-Noord, Velsen-Zuid, Velserbroek en Driehuis. Elke woonkern heeft zijn eigen karakteristieken, zijn eigen ontstaansgeschiedenis en (dus) ook zijn eigen cultuurhistorische achtergrond.
Velsen-Zuid: een schatkamer voor archeologen
Romeinse forten
Rond 15 n.Chr. deed de combinatie van stevige duinzandgrond en de Oer-IJgeul het Romeinse leger besluiten hier een indrukwekkend houten fort met haven te bouwen. ‘Castellum Flevum’ was vrijwel zeker de naam van dit fort. Deze wordt namelijk genoemd in de geschiedschrijving van de Romeinse historicus Tacitus. Hij beschreef ook hoe de hier woonachtige Germanen (Friezen genaamd) in het jaar 28 n.Chr. geen genoegen meer namen met de inhaligheid van de Romeinse belastinggaarders. De spanningen liepen zo hoog op, dat er een belegering van het fort volgde, die leidde tot een overhaaste aftocht van de Romeinse troepen.
Tot aan de bouw van de Wijkertunnel, aan het eind van de jaren ‘90 van de vorige eeuw, zijn de sporen van zowel het fort als de gevechten op ruime schaal in de bodem bewaard gebleven.
Rond het jaar 40 werd een tweede Romeins castellum gebouwd. Grote delen van dit gebied zijn tot beschermd archeologisch rijksmonument uitgeroepen.
Engelmunduskerk
In de 8ste eeuw stichtte Willibrord een kerkje in Velsen, één van de eerste in Nederland. In de 12de eeuw is deze houten kerk vervangen door een tufstenen gebouw. Een eeuw later werd de kerk uitgebreid met een toren, een koor en een (Brederode)kapel. Eind 15de eeuw werd de toren verhoogd en voorzien van een gotische spits. Aan de zuidkant werd een zijbeuk gebouwd.
Het kerkje heeft zware tijden doorstaan. Tijdens de Beeldenstorm (1566) is de Engelmunduskerk geplunderd en tijdens het Beleg van Haarlem (1573) hebben de Spanjaarden de kerk verwoest. Steeds werd het kerkje weer hersteld. De laatste bouwperiode van de kerk dateert uit 1773. Het schip van de kerk is toen uitgebreid. De huidige torenspits dateert uit 1818.
Beschermd dorpsgezicht
De verbredingen van het Noordzeekanaal tussen 1906 en 1969 slokte meer dan de helft van het dorp op. Rigoureuze sloop leek een reëler optie dan behoud, maar in de loop van de jaren vijftig van de vorige eeuw groeide het besef van de historische waarde van de dorpskern. Renovatie en restauratie legden de basis voor de sinds 1970 van kracht zijnde bescherming van het dorpsgezicht. Voor het overgrote deel bestaat de woonkern uit eenvoudige 18de -eeuwse woningen. Ook uit jongere tijden zijn beeldbepalende panden en monumenten van belang. Zo is er het voormalige raadhuis in neo-renaissance stijl, dat op basis van het rechthuis uit circa 1640 in meerdere fasen is uitgebouwd.
Het dorp is een door het rijk beschermd dorpsgezicht.
Buitenplaatsen
In de 17de en 18de eeuw was de duinrand een geliefd oord voor Amsterdamse kooplieden, die hier fraaie buitenplaatsen bouwden. Beeckestijn, Velserbeek, Waterland en Schoonenberg zijn hier voorbeelden van. Zij vormden samen met de vele verdwenen buitenplaatsen een krans langs de voormalige westelijke oever van het Wijkermeer. De resterende buitenplaatsen zijn vandaag de dag voor een groot deel toegankelijk als openbaar park.
Per stoomtram over het kanaal
Bij aanvang van de 19de eeuw startte Napoleon met het bestraten van de belangrijkste verbindingswegen in Nederland. Ook de Heereweg in Velsen viel daar onder. De bestrating werd in 1816 voltooid. Na deze verbetering heette de Heereweg voortaan Rijksstraatweg. Pas in de tweede helft van de 19de eeuw werden op grotere schaal wegen en voetpaden verhard. Die periode was hoe dan ook ingrijpend voor de wegenstructuur binnen Velsen.
Door de aanleg van het Noordzeekanaal (1865-1876) werden alle bestaande wegen in de noord-zuid richting doorbroken. Er werden nieuwe oeverwegen aangelegd en de Velservoetbrug kwam in 1872 gereed.
De stoomtram, die van 1896 tot 1924 tussen Haarlem en Alkmaar reed, stak bij het dorp Velsen het Noordzeekanaal over. Tot 1901 gebeurde dit via de voetbrug en daarna via de pont, waarop rails waren aangebracht.
Velsen-Noord: wonen bij het werk
Scheiding noord en zuid
Het noordelijk deel van de gemeente Velsen was tot de tweede helft van 19de eeuw van een grote schoonheid. Het gebied tussen de Noordzee en het Wijkermeer werd met recht aangeduid als Holland op z’n Smalst. Tussen de duinen en het Wijkermeer zette de gordel van fraaie buitenplaatsen, zoals deze nabij Velsen-Zuid gespaard zijn gebleven, zich verder door. Hun namen als Watervliet, Rooswijk, Schulpen en Wijkeroog leven slechts voort als straatnaam.
De aanleg van het Noordzeekanaal (1865-1876) zorgde voor een ingrijpende scheiding tussen noord en zuid. Ook de belangrijkste verbindingsweg tussen Beverwijk, Velsen en Haarlem, de huidige Wijkerstraatweg, werd doorsneden. Het veroorzaakte grote veranderingen, met name op de noordoever. Het werd een aantrekkelijke vestigingsplek voor bedrijven, zoals de Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V. (het huidige Tata Steel) en de buitenplaatsen moesten wijken voor de industrie en een nieuw gemeentedeel.
Industrie als bouwheer
Opmerkelijk aan de stedenbouwkundige planning van het gemeentedeel Velsen-Noord is de rol van de industrie als bouwheer. Veel van de woningbouw in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw gebeurt in opdracht van de Hoogovens. En ook na de oorlog was de Hoogovens regelmatig initiator van nieuwbouw.
Anders dan bijvoorbeeld IJmuiden is de architectuur uit de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw in Velsen-Noord betrekkelijk rijk. Mogelijk hangt dit samen met de gemeentelijke intentie om juist in Velsen-Noord een fraaie woongemeenschap te realiseren. Voorbeelden zijn de arbeiderswoningen van architect Bartels aan de Wijkerstraatweg en de gematigd expressieve strokenbouw uit de jaren ’30 van de vorige eeuw ter weerszijden van de Wijkerstraatweg.
Wederopbouw
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd een groot deel van Velsen veranderd in ‘Festing IJmuiden’, onderdeel van de ‘Atlantikwall’, de Duitse verdedigingslinie langs de Europese kust. Grote delen van de bebouwing werd gesloopt om een vrij schootsveld te creëren. In Velsen-Noord gingen bijna 1000 woningen verloren en werd het winkelbestand meer dan gehalveerd.
In 1947 werd een nieuw wederopbouwplan opgesteld door de architecten W.M. Dudok, W. van Tijen en H.A. Maaskant. Van Tijen ontwierp het basisplan voor heel Velsen en het deelplan Velsen-Noord. Goede huisvesting voor de werknemers in de industrie, dat had hij met Velsen-Noord voor ogen. Dit betekende wonen volgens de wijkgedachte, een visie die in Nederland na de oorlog populair was. Van Tijen koos voor eengezinswoningen in halfopen bebouwing en voor etagebouw. In 1957 was Velsen-Noord zo goed als voltooid.
De architectuur uit de wederopbouw onderscheidt zich kwalitatief van de bebouwing uit dezelfde periode in de andere gemeentedelen. Bijzonder zijn bijvoorbeeld de woningen rond het Van Saelenplantsoen naar ontwerp van Staal en Van Woerden. De woningen van Holt en Bijvoet, oostelijk van de Ladderbeekstraat, zijn eveneens noemenswaard. Het grootste na-oorlogse bouwproject in het gemeentedeel, het Administratiekantoor van de Hoogovens, is één van de fraaiere na-oorlogse ontwerpen van architect Dudok.
IJmuiden: havenstad in de duinen
Noordzeekanaal
De aanleg van een kanaal naar zee moest de bereikbaarheid van Amsterdam vergroten. Op 8 maart 1865 werd in de duinvallei de Breesaap, daar waar zich nu de Kleine Sluis bevindt, gestart met de aanleg van het kanaal. Dit enorme karwei werd grotendeels met handkracht, schop en kruiwagen uitgevoerd. Verder werden stoombaggermolens ingezet bij het uitdiepen van de waterweg. Om het zeewater buiten te houden, werd een sluis aangelegd en reikten twee pieren ver in zee. Door drooglegging van het Wijkermeer werd 5000 hectare uiterst vruchtbaar polderland gewonnen. Na een gigantische klus van ruim elf jaar graven, bouwen en indijken werd op 1 november 1876 het kanaal geopend. De aanleg van deze waterweg betekende de geboorte van IJmuiden.
Oud-IJmuiden
In het duingebied waarin het kanaal werd aangelegd verscheen de eerste bebouwing voor het sluispersoneel. Dit groeide snel uit tot een volwaardige woonkern. Er werden rederijen, reparatiebedrijven, ijsfabrieken en koelhuizen gevestigd, er verrezen huizen, kerken, hotels en kroegen. Toch is het nooit de bedoeling geweest dat hier een echt dorp zou ontstaan, hoogstens een kleine woongemeenschap voor dienstpersoneel van met name Rijkswaterstaat. Maar de aanvankelijk geïsoleerd gelegen nederzetting groeide uit tot een volwaardige en zelfstandige woonkern tussen havens en sluizen, nu ook wel bekend als Oud-IJmuiden.
Gehucht De Heide
De kanaalgravers bleken minder bevoorrecht. Deze arbeiders zochten een onderkomen in de duinen ten zuiden van het kanaal, tussen Oud-IJmuiden en het dorp Velsen. Dit gehucht werd de Heide genoemd. Hun ‘woningen’ bestonden grotendeels uit hutten. Deze nederzetting, ter hoogte van het huidige gemeentehuis, groeide langzaam uit tot het dorp Velseroord, het latere IJmuiden-Oost.
Visserij
De ontwikkeling en bloei van IJmuiden kan niet los worden gezien van de ontwikkeling van de visserij-industrie en havenactiviteiten. Zo ontdekten vissers IJmuiden al snel als een ideale haven op betrekkelijk korte afstand van de visgronden. Het duurde dan ook niet lang of er ontwikkelde zich een levendige vishandel. Deze nam nog verder toe na de oprichting van een treinstation bij de haven in 1885.
Tezamen met de aanleg van het Noordzeekanaal werd begonnen met de bouw van de eerste zeesluis, de huidige Kleine en Zuidersluis. Deze werd op 1 november 1876, met de opening van het kanaal, in gebruik genomen. Het sluizencomplex werd in 1896 uitgebreid met de Middensluis en in 1930 met de Noordersluis. Momenteel wordt gebouwd aan een nieuw zeesluis die in 2022 geopend moet worden.
Festung IJmuiden
Tijdens de Tweede Wereldoorlog bouwde de Duitse bezetter een kustverdedigingswerk van Noorwegen tot Spanje, de zogenaamde Atlantikwall. IJmuiden was een strategisch punt binnen deze verdedigingslinie en kreeg de naam Festung IJmuiden. Honderden bunkers, tankwallen en andere verdedigingswerken moesten een invasie van de geallieerden voorkomen. De bezetter legde in 1942 door middel van sloop drie brede schootsvelden aan, waarvan er één dwars door Oud-IJmuiden liep.
Uiteindelijk werden in heel IJmuiden ruim 3200 woningen, 145 openbare gebouwen, 17 boerderijen, 10 scholen en 8 kerken gesloopt. Maar liefst 35.000 inwoners werden geëvacueerd.
Wederopbouw
In 1947 presenteerde het gemeentebestuur het wederopbouw- en uitbreidingsplan voor Velsen. Een drietal architecten, namelijk W.M. Dudok, W. van Tijen en H.A. Maaskant, stond aan de basis van deze grootschalige wederopbouw. Dudok ontwierp het wederopbouwplan ‘Nieuw IJmuiden’. Omdat Oud-IJmuiden tijdens de oorlog een groot deel van zijn oorspronkelijke woonfunctie had verloren, besloot Dudok dit deel te bestemmen voor ‘handels- en industriedoeleinden’. Het deel tussen het Marktplein en Plein 1945 moest een stadshart worden met een centrumfunctie voor de omliggende gemeentedelen. Zeewijk zou daarentegen een idealistisch stadsdeel worden waar de inwoners zonder ‘beklemmende sociale controle’ vrij moesten kunnen wonen. Een belangrijk element in de nieuwe plannen was de functiescheiding: wonen, werken, verkeer en recreatie moesten elk een eigen plek krijgen. Van de vier functies kreeg het wonen in IJmuiden de meeste aandacht. Centraal daarbij stond de wijkgedachte: de wijk zou het ideale leefgebied worden, overzichtelijk en met veel sociale en culturele voorzieningen. Winkels en bedrijven werden voor een groot deel in de wijken geprojecteerd.
De architectuur van de wederopbouw is opvallend homogeen te noemen en geeft het stedenbouwkundig plan van Dudok een grote samenhang. Het stadsbeeld van IJmuiden geeft nog altijd een goed inzicht in zowel Dudoks opvattingen over stedenbouw en architectuur als de opvattingen over wonen, stad en stijl in de wederopbouwjaren.
Driehuis: aantrekkelijk forenzendorp
Westerveld
De vele eigenaren van Westerveld breidden en verfraaiden de buitenplaats, waardoor het een grote allure verkreeg. In 1888 werd Westerveld aan NV Begraafplaats Westerveld verkocht. Vanwege het eerder ingestelde verbod om in kerken en op kerkhoven te begraven, wilden de kopers er een begraafplaats exploiteren. Dit zou een oplossing bieden voor het gebrek aan begraafplaatsen in de stad. De bekende Haarlemse tuin- en landschapsarchitect L.P. Zocher kreeg de opdracht om een begraafplaats, passend bij het omringende landschap, te ontwerpen. De opening van de begraafplaats vond plaats in 1890 en in 1913 werd het eerste crematorium van Nederland geopend.
Net als de meeste gebouwen op Westerveld en een groot aantal graven heeft ook de parkaanleg van de begraafplaats een rijksmonumentenstatus.
De ‘Amsterdamse Straat’
De Amsterdamse School was tussen 1910 en 1930 een markante bouwkundige stroming. Omdat een aantal vrijstaande woningen langs de Driehuizerkerkweg in deze bouwstijl is gebouwd, werd dit gedeelte ook wel gekscherend de ‘Amsterdamse straat’ genoemd. Voorbeelden zijn de woningen op 'Elly's huisje' op nummer 18 en de villa op nummer 20. ‘De Kluis’ op nummer 20 is ontworpen door Ch. Bartels. Hoewel Bartels als architect landelijke bekendheid genoot, was hij voornamelijk in deze omgeving actief. Ook nummers 4, 12 en 14 en de vier woningen aan de Driehuizerkerkweg 57-59 en Waterlandlaan 2-4 zijn door Bartels ontworpen. Ook in de rest van de gemeente heeft hij diverse woningen ontworpen.
Forenzendorp
Met de aanleg van de spoorverbinding Haarlem-Uitgeest rond 1865 verbeterde de bereikbaarheid van Driehuis. Waar aanvankelijk de rijke Amsterdamse kooplieden hun buitenverblijven langs de binnenduinrand over water opzochten, reisden rond de vorige eeuwwisseling de beter gesitueerden voornamelijk per trein naar hun riante onderkomens in deze streek.
Met de komst van de industrie bij het Noordzeekanaal nam de werkgelegenheid in de IJmond sterk toe. Hierdoor groeide het inwonertal van Velsen rond 1920 tot boven de 10.000 en was de gemeente wettelijk verplicht een uitbreidingsplan op te stellen. Als gevolg hiervan werd in 1924 een plan gepresenteerd waarin geheel Driehuis werd aangewezen voor open bebouwing. Het gebied tussen Driehuis en Santpoort werd een groenstrook. Deze herziening heeft het huidige Driehuis grotendeels vormgegeven en werd Driehuis en geliefd forenzendorp.
Santpoort-Noord: poort op het zand
Buitenplaatsen en agrariërs
Van oorsprong is Santpoort een agrarisch dorp en eigenlijk is dit tot in de vorige eeuw zo gebleven. Wanneer in de 17de eeuw rijke stedelingen belangstelling krijgen voor het buitenleven valt hun oog ook op Santpoort. Net als elders in Velsen werden grote delen agrarisch gebied omgevormd tot buitenplaats. De buitens zorgden weliswaar voor reuring en bijverdiensten, maar verder bleef Santpoort klein van omvang. Pas in de 19de eeuw groeide het uit tot een heus dorp. Niet langer werd alleen ten westen van de Heereweg/Hoofdstraat gewoond, ook aan de oostzijde ontstond enige bebouwing. Dit werd mogelijk door het droogleggen van het Wijkermeer waarmee een einde kwam aan de wateroverlast vanuit de Velserbroek.
Korenmolen De Zandhaas
Al in de late Middeleeuwen stond in Santpoort een korenmolen aan de Heereweg, in de bocht van de weg naar Haarlem. Deze molen werd rond 1572 door de Spanjaarden afgebroken, waarna het materiaal werd gebruikt voor hun belegeringsstellingen rond Haarlem. Men bouwde toen tijdelijk een rosmolen: een door paarden rondgetrokken molen.
De Heren van Brederode bezaten onder meer het windrecht en het recht van molendwang. Daardoor hadden zij het alleenrecht op molenbouw, en het recht op 1/16 deel van wat de molens vermaalden. In 1583 gaf Reinout IV van Brederode toestemming ‘de Wintmoelen, eermaels gestaen ende gelegen in de Santpoort buyten der stadt Haerlem’ te herbouwen. Omstreeks 1600 stond er weer een korenmolen op bovengenoemde plaats aan de Heereweg.
In 1714 werd deze molen afgebroken wegens slechte windvang, voornamelijk veroorzaakt door het omliggende geboomte. Op een duintje, de huidige plaats van de molen, werd een lage molen gebouwd, die vanwege de windvang in 1779 werd vervangen door de aanzienlijk hogere stellingmolen van nu.
Santpoort-Zuid: een groen dorp met historie
Brederode
Op de rand van een zuidwest-noordoost georiënteerde strandwal, aan de zuidelijke punt van de Schipbroeken bouwde het geslacht Brederode op funderingen van een oudere burcht een statig kasteel, waarvan de bezienswaardige overblijfselen nu nog bekend zijn onder de naam ‘Ruïne van Brederode’. De heren van Brederode waren leenmannen van de graaf van Holland; zij namen daardoor een zeer centrale en belangrijke positie in Kennemerland in.
De naam Brederode betekent zoveel als: een uitgestrekt terrein waar bossen gerooid zijn. De naam verwijst naar de ontginning en ontbossingen die in de 13e eeuw op grote schaal plaatsvonden in Kennemerland. Het kasteel bleef tot 1679 in bezit van het geslacht Brederode.
Duinrellen
Het landschap aan de voet van de duinen werd in vroeger jaren doorsneden door vele duinrellen. Dit zijn kleine waterstromen die het overtollige water vanuit de duinen afvoert. Ze zijn gegraven door bijvoorbeeld boeren die de grond achter de duinen in gebruik namen. Het zijn deze duinrellen, zoals de Schipbroekerbeek, die nog steeds structuur geven aan het landschap. Afgezien van een enkele recent gegraven beek zijn het eeuwenoude waterhuishoudkundige monumenten.
Blekerijen
In het gebied rond Santpoort vestigden zich eind 16de eeuw verschillende blekerijen. Het gebied was hiervoor bij uitstek geschikt vanwege de aanwezigheid van overvloedig drangwater uit de duinen, schone lucht, potas (van verbrand veen of hout) en melk afkomstig van de aangrenzende veenweiden. Bovendien was de ligging ideaal ten opzichte van de textielnijverheid in het nabije Haarlem. De direct aanliggende lage duinen in de Wildernis van Brederode, de Moolenduinen, werden gebruikt als droogbergen om het gebleekte goed te drogen. In Santpoort-Zuid zijn nog enkele van deze droogbergen te zien, bijvoorbeeld langs de Wüstelaan.
Het aantal blekerijen nam tegen het einde van de 17de eeuw, als gevolg van de tachtigjarige Oorlog, sterk toe. Vlaamse en Brabantse blekers vonden in Kennemerland de ideale plek om hun werk voort te zetten. De hoge kwaliteit van de Haarlemse Bleek raakte in heel Europa bekend. Vanaf eind 18de eeuw liep het aantal blekerijen langzaam terug. De overgebleven blekerijen werden vaak omgezet in wasserijen. Een groot deel van de bleekgronden maakte plaats voor weiland, bollenland of buitenplaats.
Buitenplaatsen
De opkomst van buitenplaatsen is vooral het gevolg van het feit dat het buitenleven in de 17de eeuw een grote vlucht nam. Dit kwam mede doordat de overvolle en stinkende stad in de zomer bijna onleefbaar was. In het voorjaar werden huisraad en meubelstukken op koets of schuit geladen en naar de buitenplaatsen overgebracht. Het seizoen van het “vermakelijck landtleven” duurde van mei tot september. Gedurende deze periode verbleven de vrouw met kinderen en het personeel onafgebroken op de buitenplaats, terwijl de heer des huizes voor zaken regelmatig terugkeerde naar de stad. Voor het vervoer van en naar de stad beschikte hij over een eigen zeil- of trekjacht (het dorp Velsen beschikte in die periode over een eigen haven aan het Wijkermeer), een koets of paard. Vanwege de vaak slechte staat van de wegen werd bij voorkeur gekozen voor vervoer over water.
De buitenplaatsen betekenden voor de omgeving een belangrijke economische impuls. De aanwezigheid van de rijke buitenplaatsbezitters zorgde immers voor extra bestellingen en tijdelijk werk als bijvoorbeeld kamer- of keukenmeisje of knecht.
Vermaak
Op de buitenplaatsen vermaakte men zich met het afleggen van bezoeken, wandelen door de tuinen, uit rijden gaan of jagen. Het jagen was een standrecht, speciaal voorbestemd aan de elite.
Het meest elitaire vermaak was het jagen op vinken en andere vogels. Er bestonden zelfs speciale vinkenvakanties. De vogels werden tijdens de vogeltrek met lokvinken in een vinkenbaan gelokt en onder een slagnet gevangen. Veel buitenplaatsen hadden een eigen vinkenbaan. De Vinkenbaan in Santpoort-Zuid herinnert nog aan dit gebruik.
De 20ste eeuw
Na de demping van het gedeelte van de Jan Gijzenvaart ten westen van de spoorlijn in 1926, werden aan weerszijden van de Bloemendaalsestraatweg nieuwe straten aangelegd. In de jaren voorafgaande aan de Tweede Wereldoorlog werd een begin gemaakt met de verdere uitbreiding van Santpoort-Zuid.
Na de Tweede Wereldoorlog heeft de bekende architect W.M. Dudok een wederopbouwplan gemaakt voor de gemeente Velsen. Voor Santpoort-Zuid betekende dit dat de villaparken aan weerszijden van de spoorweg werden afgerond en dat het zogenaamde Kippenbuurtje gesaneerd werd. Uiteindelijk zijn op deze plaats in de jaren ‘60 van de vorige eeuw de flatgebouwen van het Van den Bergh van Eijsingaplantsoen gerealiseerd.
Velserbroek: nieuwe woonwijk in de polder
Offerplaats
In de Hofgeest, aan de noordwestelijke rand van Velserbroek, werd al vanaf het begin van de Bronstijd gewoond. Niet alleen zijn resten van boerderijen en akkers teruggevonden, ook de bijbehorende waterputten, wegen, sloten en greppels, en zelfs de grafheuvels waar men de voorouders in ere hield.
In de uiterste zuidwesthoek, ter plaatse van het kantoorgebouw van het waterleidingbedrijf PWN, werd bovendien een unieke offerplaats ontdekt. Hier zijn grote aantallen sieraden, wapens en gereedschappen gevonden. Met name in de vroege Romeinse Tijd, kort na het begin van de jaartelling, was dit heiligdom intensief in gebruik. Waarschijnlijk hield het offeren ook verband met de hier teruggevonden weg die gebruikmaakte van de kortste afstand tussen de hoge, stevige zandgrond onder Santpoort-Noord en de eveneens vruchtbare en solide bodem van de strandwal waarop later Haarlem zou ontstaan. Een veilige oversteek door het tussenliggende moeras was een offer waard.
De Velserdijk
Nadat door verdroging het land sterk was gedaald, trachtte het water de akkertjes in de Velserbroek te heroveren. Rond 1200 was de wateroverlast vanuit het IJmeer (nu IJpolders) dermate groot geworden dat de Velserdijk aangelegd. Grote delen van het dijklichaam zijn nog prominent aanwezig in het landschap. In de dijk zijn sluisjes aangebracht zodra het teveel aan water kon worden afgevoerd.
De aanleg van het Noordzeekanaal en het droogmaken van het Wijkermeer tussen 1865 en 1876 veranderden de situatie. De getijbeweging verviel en langs de Velserdijk werd Zijkanaal B aangelegd. Daarmee kwamen ook de functies van de dijksluisjes grotendeels te vervallen. Om het waterpeil in de Velserbroekpolder op niveau te houden werd in 1914 het gemaal De Velserbroek gebouwd.
Huis te Spijk
Het voormalige Huis te Spijk is waarschijnlijk in oorsprong een middeleeuws kasteel geweest; de omwalling met daarbinnen een door een gracht omringd eilandje doet denken aan een ‘chateau a motte’. Omstreeks 1600 is binnen de omwalling een buitenplaats aangelegd, waarvan de hekpijlers en ook de aarden wal en het eiland met de gracht bewaard zijn gebleven. De buitenplaats is in 1834 gesloopt. De boerderij die hier gebouwd is in Velsen het enige voorbeeld van een boerderij van het langgerekte dubbelhuistype met een koeienstal en een voormalige inpandige schuur. Het is een nog tastbare herinnering aan het agrarisch verleden van de Hofgeest en de polder de Velserbroek.
Huisvesting
Tot aan 1985 domineerden boeren in de Velserbroek. In de polder zelf door middel van melkveehouderij; ten westen van de boerderijen langs de Hofgeesterweg door tuinbouw, met vooral bollenteelt. Vanaf 1985 werd de drasse grond van Velserbroek op grote schaal geschikt gemaakt voor bebouwing en verscheen hier het jongste gemeentedeel Velserbroek.